Portret van de kunstenaar als ontleedkundige

Artikel geschreven voor het kunstenaarsboek met werk van Elena Beelaerts

Portret van de kunstenaar als ontleedkundige

2005, interview en collage, drukinkt op papier, 15 x 19 cm

‘Vraag je af wat je net, de afgelopen minuut, dacht. Het was een ongelofelijke veelvoud aan onsamenhangende dingen. Dingen die voor jou allemaal relevant zijn, en dus niet onsamenhangend lijken. Maar aan een ander uitleggen wat het allemaal was en waarom, zal je dagen kosten.’

 

2,5D

‘De cursus die werd aangeboden in het lokale creativiteitscentrum, was modeltekenen. Ik begon toevallig, rond m’n zestiende. Als ik tekende, viel dat dwalende van de puberteit van me af. Tekenen gaf me een bijzonder krachtig gevoel, waarin ik dingen kon zeggen die in taal misschien geen plaats kunnen vinden. Pas veel later realiseerde ik me dat ik van die natuurlijke bezigheid ook een beroep zou kunnen maken.
Het heeft enorme voordelen dat een tekening er zo snel kan zijn, maar ik verlangde naar fysieker werk, werk dat je zou omgeven. Daarom ben ik ook ruimtelijk gaan werken. Cold turkey salad en Bobbies allergies zijn van die combinatie de meest volkomen voorbeelden: tekeningen die je omarmen. Na de academie in Rottterdam ging ik naar De Ateliers. Mijn eindproduct was geen schilderij, maar een enorme totempaal. Een ruggengraat, opgebouwd uit allemaal losse elementen. Matrassen, stukken regenbuis, bijeen gehouden door bouten en strak gespannen landbouwplastic. Een rode tuinslang loopt er als een wilde slagader doorheen. Hij stond in Los Angeles, op een verlaten marinebasis uit te kijken over de oceaan. Hij kon makkelijk concurreren met de elektriciteitspalen in de omgeving, zo groot werd ’ie. De Ateliers is een heel mannelijke omgeving. Daar kreeg ik een sterk machogevoel van. Ik wil groter, dacht ik. Ik wil hoger.
In verschillende installaties en tentoonstellingen waaraan ik gewerkt heb, probeer ik bezit te nemen van de ruimte. Ik wil dat mijn kunst overal is – of althans de suggestie wekt dat ’ie overal zou kunnen zijn. Ik teken en plak ook op de wanden en vloeren. The fiancee and her perfect turkey is een werk dat op allerlei plekken uit de muur steekt en hopelijk zo het gevoel geeft, dat het net als electriciteitsleidingen en soms verwarmingsbuizen onzichtbaar door de muur loopt, om soms door die oppervlakte heen te breken. Er komt ook een stuk uit de vloer omhoog. Of zoals schimmeldraden, of een ziekte… Ik hoop dat de bezoeker niet keurig afgebakende objecten ziet. Ik wil graag dat ’ie een beetje kriebel krijgt, dat er iets met hem gebeurt.
Als je in de wetenschap vanuit een model tot de conclusie komt dat een bepaald mechanisme moet bestaan, en in alle verwante onderzoeken werkt dat puur theoretische mechanisme goed om vragen te beantwoorden, komt het moment dat je theoretische mechanisme een werkelijkheid wordt. Dat je het een gezicht gaat geven. Het gen is zo’n alledaagse spookverschijning, die nog niemand ooit schijnt te hebben gezien. Het gen is een gedachtenconstructie. Dat tasten naar een antwoord dat je nooit echt kunt bekijken, lijkt op het maken van kunst.’

Vertalen

‘Modelsimulaties maken het mogelijk uitgebreide dataseries te ordenen en complexe verbanden tussen grootheden te verhelderen. Modelsimulaties slaan derhalve een brug tussen data en inzicht.1 En modelsimulaties moet je aansprekelijk maken. Anders bereik je alleen specialisten. Cold turkey salad zit vol urologische beelden – maar het spreekt gelukkig ook onschuldige voorbijgangers aan, door de extra lagen die ik erin heb gestopt.
Genen zijn niet alleen stukjes DNA die een programma leveren voor de synthese van een eiwit. Nee, om lezers te lokken maak je van genen roeiers in een boot. Met een roeier kan een lezer zich nu eenmaal gemakkelijker identificeren dan met een sliert DNA. Zodra de lezer heeft begrepen dat elke cel van zijn lichaam boordevol roeiers zit, kan Dawkins verdergaan. Hij kan de verbeelding in gang zetten door de roeiers activiteiten toe te dichten die genen ook vertonen. Een eis voor het functioneren van het organisme, ofwel het verderkomen van de boot, is dat de genen harmonisch samenwerken. Slaat er een roeier uit het ritme, dan komt de boot in de problemen. Een lezer ziet het voor zich en begrijpt hoe gevaarlijk het kan zijn als een essentieel gen zijn werk niet doet.2
Zo’n wetenschapper als Dawkins kan zich natuurlijk niet de vrijheid permitteren die ik heb. We proberen wel iets soortgelijks: iets abstracts tot leven wekken. Iets ondoorzichtigs aansprekelijk maken.’

Ruis

‘Een krantefoto van Osama Bin Laden geeft iets directs aan mijn werk dat een door mij getekend portret van Osama Bin Laden nooit met zich mee zou brengen. Je kunt zien dat het een krantefoto is, dat het beeld ontleend is aan het nieuws en niet aan mijn verbeelding. De verwijzing naar de werkelijkheid is onmiddellijk. Als ik een bodybuilder teken, is hij nadrukkelijker metaforisch dan wanneer ik een foto van een bodybuilder in mijn werk plak. Dan wordt hij natuurlijk net zo goed een metafoor, maar het blijft toch ook een onbecommentarieerd, gevonden plaatje. De clash van soorten beeld, uit verschillende bronnen en met verschillende soorten tone of voice brengt een heel andere dimensie dan wanneer ik al die beelden na zou tekenen.
En soms zegt een foto iets zo kernachtig dat ik het niet beter zou kunnen. Misschien knip je een kip uit een foto die gedeeltelijk achter een hek loopt. Dan krijg je ook flarden van een hek – een hek dat in de collage eigenlijk niet van toepassing is, flarden die als het ware stiekem meereizen mijn werk in. Toch heb ik liever die kip met ruis, dan een te gaaf plaatje. Dan snap je maar niet alles. Je snapt toch nooit alles. Als ik zonder waarschuwing Georges Perec voor mij laat spreken, is het vervreemdend dat het opeens gaat over ‘boeken’ en ‘hoofdstukken’, maar de hoofdzaak is duidelijk, en ik krijg een extra wereld, die van de schrijver erbij. Beelden roepen associaties op. Combinaties van beelden ontketenen helemaal nieuwe associaties. Dat is een bonus van collages. Drie halen, twee betalen.
Een lapidarium is een plaats (een plantsoen in een stad, plein van een kasteel, patio in een museum) waar men gevonden stenen, brokstukken van beelden, fragmenten van bouwwerken neerlegt, hier een stuk van een tors of een arm, daar een brok van een kroonlijst of een zuil, kortom: dingen die een deel vormen van een geheel dat niet bestaat (niet meer, nog niet, nooit heeft bestaan), en die je nergens meer voor kunt gebruiken.
Misschien blijven ze over als een getuigenis van de verleden tijd, als een spoor van pogingen, als tekens? Maar misschien ontwikkelt in onze wereld – al zo uitgedijd, zo reusachtig, en tegelijk steeds chaotischer en moeilijker te omvatten, te ordenen – alles zich uiteindelijk tot één grote collage, een losse verzameling fragmenten, dus – precies – een lapidarium?’3

R) Utopieën

‘Alle utopieën zijn deprimerend, want ze laten geen ruimte voor het toeval, voor het verschil, voor de post ‘diversen’. Alles is op orde gebracht en orde heerst.4
Ook als de gedachte van een werk helder is, weiger ik die helderheid in het werk consequent door te voeren. Er komt een moment dat er poëtisch zand in de machine moet. Anders wordt het vlak.
Een wortel van onze angsten is dat er in schone, ordelijke systemen iets misgaat. Dat cellen niet delen zoals het hoort, maar opeens niet meer stoppen met delen. De natuur zit in ons vlees, in onze ziektekiemen. Endoscopie toont prachtige landschappen waar allerlei vormen van strijd aan de orde van de dag zijn. In het zachte vlees van de nier liggen vlijmscherpe steentjes. Het is geruststellender om te denken aan een kinderliedje dan aan het uitplassen van nierstenen. “Kom op bezoek bij Barbapappa, kom op bezoek.” Daarom komen er plaatjes van Barbapappa in Cold turkey salad voor, in de nier. Enerzijds heb ik in mijn werk een enorme vrijheid om zowel bestaande beelden als die van mijzelf op en over elkaar te leggen, te ontleden, te amputeren enzovoort. Anderzijds heb ik een referentiekader, waarvan de innerlijke logica duidelijker en dwingender wordt naarmate het werk zich als geheel ontwikkelt.

Schaal

‘Op elk niveau moet of kan er iets te zien zijn. Dat is in de natuur ook zo. Voor Mandelbrot heeft kunst die voldoening geeft geen schaal, in die zin dat ze belangrijke elementen bevat bij elke maat. […] hij [brengt] de architectuur van de Beaux-Arts [naar voren], met haar beeldhouwwerken en waterspuwers, haar uitspringende hoeken en dekstenen, haar met krullen versierde cartouches, haar kroonlijsten met dakgoten erop en afgezet met kalfstanden. Een hoogtepunt van de Beaux-Arts als de Parijse Opéra heeft geen schaal, omdat het elke schaal heeft. Een waarnemer die het gebouw ziet, vindt van welke afstand dan ook wel een detail dat de aandacht trekt. De compositie verandert terwijl men dichterbij komt en nieuwe elementen van de structuur gaan meespelen.5 Er duikt weer iets nieuws op, net voorbij de horizon. Dat fascineert me. Het gevoel van een uitdijend heelal, van het nabeeld van een droom. In alles dat afgerond lijkt, ligt allerlei volgends besloten.
Dat ik in mijn werk in schaal de dingen door elkaar gooi is om dat besef te benadrukken. Als puber had ik vlak voordat ik in slaap viel wel eens het gevoel dat mijn ene been veel groter was dan het andere, of dat je arm loodzwaar was. Je probeerde je arm vast te pakken – en je voelt niks geks. Het is een vloeiend gevoel van vervreemding dat erg lijkt op het gevoel dat ik heb als ik probeer iets te begrijpen. Het is mooi: dat je een zwevend vermoeden hebt, een beetje verontrustend, mysterieus. Die sensatie maakt je nieuwsgierig. Het is volgens mij een heel wezenlijke toestand – waarin niet alles duidelijk omschreven is, niet alles betrouwbaar en bekend.
Door de werkelijke schaal van de dingen te negeren, kun je vrij spelen met associaties. Je kunt mensenmassa’s op deeltjes of bloedlichaampjes laten rijmen. Door hele kleine dingen te verstoppen op plaatsen waar ze redelijkerwijs niet gevonden worden, probeer ik verwondering op te roepen. En ik vind het vaak grappig.
Hoe witte bloedlichamen bacteriën te lijf gaan… Je probeert die nogal abstracte oorlog door metaforen te verbinden met grotere dingen in de wereld. Als ik in mijn kunst iets over oorlog of het leger denk te willen zeggen, heeft dat iets gratuits. Maar als het gaat om iets in mijn eigen lichaam…!’

Tonen of verschuilen

‘Vrijwel al mijn boeken dragen een autobiografisch stempel (bijvoorbeeld doordat ik in een lopend hoofdstuk een verwijzijng opneem naar iets wat die dag is gebeurd). Ik laat in mijn werk veel van mijzelf zien, maar in metaforen – misschien verschuil ik mij. De leidraad ligt altijd heel dichtbij mij. Ik begin vaak met zomaar iets dat me raakt, een houding. Dan probeer ik het al tekenend steeds bloter te maken, ik begin meestal op het bot, of bij een orgaan. Als ik niet ga begrijpen waarom het me raakte, laat ik het vallen.
Als ik migraine heb, dan gebruik ik die pijn om me te laten leiden tot een overtuigend werk. En hoewel ik ook in de fysiologieboeken zoek hoe de wetenschap migraine in beeld brengt, probeer ik door te putten uit mijn persoonlijke ervaring te voorkomen dat ik ga illustreren.
Wat wil ik overbrengen? Vaak hele kleine dingen. Bijvoorbeeld hoe je een stijve plek waarneemt in je nek en hoe de pijn van daaruit door je wang naar je wenkbrauw loopt. Kramp maakt je attent op een plek in je lichaam – bijvoorbeeld precies daar, in je darm. Als je er geen pijn hebt, wordt je je van dat stukje darm nooit bewust. Mijn interesse is gewekt – daar ga ik de wereld van de darm binnen. Het is materiaal. Kunst moet niet anecdotisch of therapeutisch worden. Ik hoop dat mensen “obstipatie” herkennen, een heel specifiek gevoel van een heel specifieke hapering.
Het gaat niet om autobiografie. Maar omdat ik geconcentreerd mijn lichaam heb bestudeerd, ben ik precies. En ik geloof dat ik door precies te zijn, het gevoel kan overbrengen. Wat hebben we voor emoties? Blijdschap, verdriet, het is een beperkt, basaal repertoire… Hoe particulierder je ervaring, hoe dichterbij jezelf gevonden, hoe meer het een ander raakt. Omdat we niet zoveel verschillen. Kramp heeft iedereen wel eens. Als je niet diep graaft, worden je beweringen oppervlakkig, schematisch. Hoe algemener, hoe minder het toevoegt.’

Kwetsbaarheid

‘Er kan zoveel gebeuren dat je kwetsbaar maakt. Je moet omgaan met je leven. Je moet elke dag opstaan. Hoe meer je je hecht of verbindt, hoe meer je kunt verliezen. Je hebt het allemaal niet onder controle. Je weet niet hoe andere mensen op jou gaan reageren, of hoe jiij op anderen.
Dat geldt veel meer nog in intieme relaties. Je moet jezelf geven. De houdingen van mijn Self portrait as a dog laten de ander toe waar hij anders nooit zou komen. Alleen al om de schaamte is het beangstigend om je onder je staart te laten kijken. Het zou nogal confronterend zijn als ik echt mezelf zou tekenen in die houding, ook voor mij. Honden kennen onze beschaafde schaamte niet. Die laten zich met liefde onder hun staart kijken. Maar ook voor de beschouwer. Het zou pornografisch worden, exhibitionistisch. En daar gaat het helemaal niet over. Het menselijk lichaam is voor mensen erg beladen, te dicht op de huid. De mens heeft – en wel door zijn mythische ervaringen als dier – geleerd haast alle dieren te gebruiken zoals het in zijn kraam te pas komt.7 Dus speel ik hond.
Maar je kunt bovendien niet makkelijk vluchten als je op handen en voeten staat. Zo’n bewegingsbeperking maakt ook echte honden kwetsbaar. Heb je wel eens een hond zien poepen? Weet je hoe hij dan kijkt?’

Walging

‘Nauw verbonden met schaamte, […] is walging. Voor de officieren van Theweleit zijn precies die dingen die het kwetsbare en het sterfelijke vertegenwoordigen – plakkerigheid, stank, vloeibaarheid, afscheiding – walgelijk. […] we zien dat walging, die altijd dient om ons afstand te verschaffen van onze eigen kwetsbaarheid en sterfelijkheid, met gemak andere personen en groepen tot onderwerp neemt, die vertegenwoordigers worden van wat in het zelf wordt ontweken. Zo sterk is het verlangen om ons af te sluiten voor onze dierlijkheid, dat we vaak niet stoppen bij uitwerpselen, kakkerlakken en slijmerige dieren.8’

Natuur

‘Ik kijk hoe we ons verhouden tot steeds primitievere dieren. De mens als hond, de mens als amoebe – het geeft je een besef van waar we staan in de evolutie, maar het brengt ook heel dichtbij hoeveel we gemeen hebben met amoebes. Nou ja, dan overdrijf ik misschien, maar met honden of apen?
Eens vertegenwoordigden regenwouden, woestijnen, rimboe en woestenij alles dat de moderne samenleving wilde onderdrukken. Als mensen esthetische bevrediging zochten in de plantenwereld, keken ze naar tuinen. Zoals John Fowles stelde, toen hij schreef over achttiende eeuws Engeland: ‘Het tijdperk had geen sympathie voor ongeregelde of onaangetaste natuur. Het was aggressieve wildernis, een lelijke en alles-doordringende herinnering aan de Zondeval, ‘s mensens eeuwige verbanning uit de Hof van Eden[…]. Zelfs de natuurwetenschappen […] stonden in essentie vijandig tegenover wilde natuur en zagen haar alleen als iets dat moest worden getemd, geclassificeerd, gebruikt, uitgebaat.9’
Voor virussen, bacterieën, microben hebben we nog steeds weinig sympathie. We gruwen nu van kleinere vormen van leven. Helaas! We bestaan eruit.’

Cellen

‘Je hebt geen geheimen voor je cellen. Zij weten veel meer over jou dan jijzelf. Elke cel heeft een kopie van de complete genetische code – de handleiding voor het maken van je lichaam –, dus hij kent naast zijn eigen taak ook alle andere taken in het lichaam. Nooit van je leven zul je een cel eraan hoeven te herinneren dat hij op zijn adenosine-trifosfaatniveaus moet letten of dat hij een plek moet vinden voor de extra plens foliumzuur die plotseling op is gedoken. Dat zal hij voor je doen, en nog miljoenen meer dingen.
Nu kun je zien dat een cel uit miljoenen voorwerpen bestaat – lyosomen, endosomen, ribosomen, ligands?, peroxisomen, proteïnen in allerlei soorten en maten – die tegen elkaar botsen en prozaïsche taken uitvoeren: energie uit voedingsstoffen halen, dingen bouwen, afval wegwerken, indringers verjagen, boodschappen ontvangen en versturen, repareren. Een doorsnee cel bevat zo’n twintigduizend verschillende soorten proteïnen, en ongeveer tweeduizend daarvan bestaan elk uit ten minste 50.000 moleculen. ‘Dat betekent’, zegt Nuland, ‘dat als we alleen die moleculen tellen die aanwezig zijn in aantallen van meer dan 50.000, het totaal nog altijd heel minimaal 100 miljoen proteïnemoleculen in elke cel is. Zo’n verbijsterend getal geeft een flauw idee van het onafzienbare biochemische gekrioel in ons.’10Daar kun je bang voor zijn, je bent ervan afhankelijk.’

Angst en troost

‘Kun je angst bezweren? Door het voorwerp van je angst te lijf te gaan, een beetje. Door de vijand te ontrafelen. Er is maar een soort ‘troost’: dat er uit dat gevecht iets nieuws is ontstaan, iets dat ook jezelf verrast, dat je hebt gesmeed uit je angst. Je hebt hem niet genegeerd, je hebt ermee gespeeld, je hebt er iets moois of grappigs uitgepuurd. Als andere mensen dat herkennen, is het balsem voor de ziel. Het relativeert je eigen exclusieve angstgevoel. Zoals je in Bacon een collectieve nachtmerrie herkent, en die herkenning troost kan geven. Misschien heb je de angst daardoor uitgeput, ontkracht, van mysterie ontdaan – maar uiteindelijk weet ik niet of het helpt. Wat mensen van mijn werk vinden is overigens heel moeilijk te peilen. Je krijgt zo zelden echt inhoudelijke reacties.’

‘Er is een stad omgeven door water met waterige stegen die volstaan als straten en wegen en dichtgeslibde achterdoorgangen die alleen de ratten kunnen oversteken. Raak de weg kwijt, wat niet moeilijk is, en je vindt jezelf misschien terug starend naar honderd paar ogen die een smerig paleis van zakken en botten bewaken. Vind je weg, wat niet moeilijk is, en je zou in een deuropening een oude vrouw  kunnen ontmoeten. Ze zal je de toekomst voorspellen, afhankelijk van je gezicht.
Dit is de stad van doolhoven. Je zou elke dag van dezelfde plek naar dezelfde plek kunnen vertrekken en nooit langs dezelfde route gaan. Als je het doet, dan zal het per ongeluk zijn. Je bloedhondenneus zal je hier niet helpen. Je cursus kompaslezen zal je in de steek laten. Je overtuigde aanwijzingen voor voorbijgangers zullen hen naar pleinen brengen waar ze nog nooit van gehoord hebben, over kanalen die niet in de index zijn opgenomen.
Hoewel waar je naar toe gaat altijd recht voor je ligt, bestaat er niet zoiets als rechtdoor. Geen enkele vogelvlucht sluiproute zal je helpen om het café te bereiken net over het water. De sluiproutes lopen waar de katten gaan, door de onmogelijke gaten, hoeken om die je de andere kant op lijken te leiden. Hier, in deze kwikzilverige stad, is het aanbevolen dat je je geloof wakker schudt.11’

Floris Tilanus

1 Annemiek J.M.  Cornelissen, stelling 9 bij het proefschrift ‘Distribution and Control of Coronary Blood Flow’
2 Tijs Goldschmidt, Oversprongen
3 Ryszard Kapuscinszky, Lapidarium
4 Georges Perec, Ik ben geboren
5 James Gleick, Chaos
6 Georges Perec, Ik ben geboren
7 Elias Canetti, Massa en macht
8 Martha Nussbaum, Upheavals of thought
9 James Gleick, Chaos
10 Bill Bryson, A Short History of Nearly Everything
11 Jeanette Winterson, De Passie